donderdag 21 maart 2013

Romeinse Krijt


Als geschiedenisdocent word je regelmatig geconfronteerd met de vraag welk nut het heeft, de geschiedenisles. Wat móet je ermee, met de kennis van wat is geweest en nooit meer zal komen? Het is klaar, afgelopen, gedaan, het boek kan dicht. Geschiedenis, zand erover en nooit meer opgraven.

Schattingen zeggen dat er in totaal zo'n 100 miljard mensen hebben geleefd. Op dit moment leeft dus 6 à 7 % van alle mensen die ooit waren. Dat vind ik een fascinerende gedachte. De overige 93% is dood of gereïncarneerd. Wat rest zijn hun voetstappen, soms marginaal, als de scherf van een trechterbeker, soms kolossaal, als een Romeins theater. Soms verblijdend, als een schilderij van Vermeer, soms confronterend als de schedels in een massagraf.

Waarom de geschiedenis van deze aarde en haar bewoners belangrijk is – zo luidt mijn voorgebakken antwoord – is omdat je de wereld moet beschouwen als een vriend. Vrienden met problemen kan je alleen helpen als je de bepalende gebeurtenissen van hun leven kent. Zo is het ook met de wereld om je heen. De wereld is je vriend.

Hoe geweldig en idealistisch dat ook klinkt, dat verhaal slikt niet elke leerling. Geschiedenis is soms saai en zo ver van je bed. Vond ik zelf af en toe ook op de middelbare school. Geef ik toe. Ik moet onwillekeurig denken aan Hans Teeuwen die de reactie op de geschiedenisdocent nadoet: ‘Oh ja joh? Is dat zo? Boeiuh!’

Zou het niet veel mooier zijn de geschiedenis af en toe een draai te geven? Er een eigen versie van te maken? Er mee aan de haal te gaan? Het grote gebeuren op te pakken, het uit elkaar te trekken, te schudden, om te draaien en weer neer te zetten? Zoals ze dat in totalitaire landen doen, maar dan zonder propagandistisch doel. Gewoon, omdat het kan.

Ik zou mijn klassen kunnen vertellen over het Romeinse Krijt, die periode in de Europese geschiedenis, waarin de Romeinse falanxen ten strijde trokken tegen het leger der brontosaurussen. Dat verdwenen tijdperk waarin de tyrannosaurus heer en meester van het colosseum was en waaraan zo plotseling een einde kwam door een Germaanse meteoriet.

Of ik zou ze aantekeningen geven over de Koele Oorlog, inderdaad, die oorlog die gewoon supercool was, omdat allerlei technische vernuftigheden het verloop ervan bepaalden. En dat duizenden mensen er op uittrokken, richting het Heilige Land, om te protesteren tegen kruistochtraketten. Juist, kruistochtraketten. Wat? Kruistochtraketten.

Sowieso verhaal ik nog wel eens dat mijn beppe Aaltje de buurvrouw en de rest van het dorp liet weten dat ik mij verdiepte in kaarsen, carbidlampjes, gloeipeertjes en spaarlampen nadat ik haar een week eerder uit de doeken had gedaan dat mijn afstudeerscriptie te maken had met de Verlichting. Misverstand? Nee. Gewoon een eigen versie.

Ik zou kunnen fantaseren over de landing op Mars, over de Boston Coffee Party, de Franse Renaissance, de Industriële Evolutie, de Derde Wereldoorloglanden; ik zou leerlingen zelfs wijs kunnen maken dat de aarde en alles wat daarop leeft zo’n 6000 jaar geleden werd gemaakt door een man met een baard. Voor zoete koek.

De meeste leerlingen zijn van nature niet kritisch. Ik zou er soms gemakkelijk mee weg kunnen komen, met zo’n kulverhaal. Bonifatius bevriend met Willem van Oranje? Natuurlijk, meneer.

Ik hou van fantaseren, maar als het om de geschiedenis gaat, dan gaat het om het verleden van de wereld, en de wereld is als een vriend. En over een vriend moet je geen onwaarheden vertellen. Daar is niemand bij gebaat. Dus ik vertel het verhaal gewoon zoals het was, of zoals we vermoeden dat het was. Maar het Romeinse Krijt, dat idee kan ik niet laten liggen. Stel je voor.

(gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 07-02-2013)

maandag 11 maart 2013

Ochtendshow


Ik had ooit een geweldige collega met een grijze baard die hij eens in het jaar kort liet knippen. Hij is inmiddels gepensioneerd. Bij zijn afscheid toonde ik een e-mail die hij mij ’s ochtends om kwart voor zes had gestuurd. Dat tijdstip was niet ongewoon voor deze man. ‘Een dag heeft 24 uur, Jelte’ , zei hij eens. ‘Daar kan je ontzettend veel mee doen.’ Dat was een geweldige openbaring, maar ik deed er niets mee. De waarheid is, als ik om acht uur ’s ochtends moet beginnen, dan is dat een straf.

Ja, een dag heeft 24 uur. Ongeveer een derde daarvan slaap je, dus we brengen maar liefst 25 jaar van ons leven zoek met slapen. Mensen die maar vier, vijf uur slaap nodig hebben zijn geluksvogels. Ze zijn meer dan tien jaar langer wakker en hebben dus aanzienlijk meer mogelijkheden om carrière te maken.

Een glansrijke loopbaan zit er voor mij helaas niet in. Ik slaap altijd zeven of acht uur. En dan nog. 's Ochtends ben ik op, maar niet wakker. Rond mijn hoofd hangt een ochtendnevel die pas na elven optrekt. Tot die tijd ben ik een routinerobot die zichzelf bestuurt vanuit de bovenhoek van het lokaal. Ik hou er serieus rekening mee dat ik tijdens het stille gebed dat ik bij de dagopening voorzit eens in slaap zal vallen, zodat de klas in afwachting van mijn bevrijdende ‘amen’ onrustig wordt en mij na enkele minuten wakker roept, omdat ik begin te snurken.

Misschien ben ik een uitzondering. Ik hoor met name van oudere collega’s dat ze juist graag vroeg beginnen. Heeft met de biologische klok te maken. Ik voel me er jong bij.

Hoe dan ook, een docent kan ’s ochtends niet eerst even de benen op het bureau leggen, rustig aan een dubbele espresso nippen, gapend de binnengekomen mails lezen, een kletspraatje maken bij de koffiemachine, de make-up bijwerken, nauwgezet aan de kont krabben, een ontbijt op het bureau uitstallen, dan nóg eens een koffie halen, het winterweer bespreken, of gewoon, stomweg voor zich uit staren.

Nee, op halve kracht beginnen is er niet bij. Begin je de dag niet met de volle honderd procent, dan raakt de trein snel van de rails. Reken er niet op dat die twee voetbalteams plus reservespelers, die bruisende jeugdigheid die fris van de fiets is gestapt en die zich rekkend en strekkend voor je neus in de banken heeft genesteld dat toestaat. Oh nee. Hun puberhoofden zijn ook nog niet wakker, maar ze doen donders goed alsof. Het zijn gapende apen klaar voor een uurtje apenkooi. Het zijn geeuwende leeuwen klaar voor hun prooi. Er zit niets anders op: je moet scherp zijn.

Soms geven ze toe aan hun dromerigheid. Eens viel een leerling in slaap tijdens mijn les. Ik liep stilletjes naar hem toe, terwijl de rest van de klas grinnikend toekeek, in afwachting van wat komen zou. Ik tikte de slaper aan. 'Slaap je?', vroeg ik zacht. Hij opende één oog. 'Slaap maar lekker verder', fluisterde ik toen en dat deed hij. Ik snápte die jongen.

En dan klinkt de eerste bel. Ik zie mezelf vanuit de bovenhoek van het lokaal de leerlingen verwelkomen. Ze hebben rode blossen op de wangen van de frisse buitenlucht en zijn al druk met elkaar in de weer. Ik heb het haar warrig, de slaap nog in de ogen en een bleke snoet. Ik sta bij de ingang van het lokaal, loop dan wat voor het bord heen en weer, verplaats een stapel papier. Iedereen vindt z’n plek. Ik laad me op. Het is tien over acht en de show begint.

(gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 24-01-13)